donderdag 13 februari 2014

Beste Chris Grey

Eindelijk naar jaren zoeken heb ik weer eens een aansprekelijke  introductie organisatiekunde gevonden. Eindelijk eens geen suffe opsomming van theorieën en vaak saaie en weinigzeggende “casestudies”. Jouw boek behandelt de bekende theorie, dus studenten krijgen een introductie in relevante theorie. Maar nu eens gepresenteerd op een originele manier. En natuurlijk ook nog eens een heleboel meer. Namelijk kritische organisatietheorie. Studenten denken vaak dat als je alles volgens de boekjes doet organisaties heel goed lopen en dat iedereen blij wordt. Je geeft daar zelf in je boek ook voorbeelden van. Maar organisatietheorie (en zeker management theorie) is natuurlijk een ideologie en geen set wetenschappelijk verantwoorde theorieën. Dat zien sommige management consultant zelf ook. Daarom hebben ze de nogal idiote term evidence based consulting bedacht. Alsof je dan een goed advies krijgt. De empirische houdbaarheid van de meeste managementtheorieën is uiterst mager. Het werk van Peters en Waterman is daarvan een goed voorbeeld. Van de 62 excellente bedrijven voldeden binnen een jaar een groot aantal al niet meer aan de criteria van excellent en na enkele jaren al een aantal failliet.


Ook jouw warme omarming van het werk van Max Weber sprak me zeer aan. Weber onderscheidt twee vormen van rationaliteit. Instrumentele rationaliteit en substantiële rationaliteit. De instrumentele rationaliteit heeft te maken met de inzet van middelen om doelen te bereiken. De bedrijfskunde heeft de instrumenteel rationele invalshoek al vanaf het scientific management omarmd. Bijna alles in de bedrijfskunde draait om het efficiënt inzetten van mensen en middelen. Dat kan in de vorm van afgeleiden van het scientific management, zoals lean six sigma, of in de vorm van “zachtere” benaderingen als het schetsen van culturen die innovatie bevorderen. Geen van dit soort invalshoeken heeft oog voor de substantiële, of waarde rationaliteit. Dat is namelijk de vraag of het doel an sich goed is. Het gaat in wezen om ethiek van de keuzes die gemaakt worden. Is het maken van winst op de korte termijn, waarbij de topmensen hun slaris kunnen maximaliseren ten koste van vele vanen en ten koste van het vergroten van de inkomensverschillen een goed iets om na te streven? Het gaat hierbij dus niet om de vraag of het economisch goed is, maar of het moreel te verantwoorden is. Grote kledingconcerns zijn economisch zeer gezond maar bereiken dat ten kosten van erbarmelijke arbeidsomstandigheden in landen als Bangladesh, Vietnam en India. Dat is instrumenteel rationeel, niet waarde rationeel. Of denk aan woningcorporaties die zich vooral lijken bezig te houden met het verkopen van huurhuizen. Omdat iedereen een koopwoning zou willen. De corporaties zijn de grootste winnaars in dit proces, niet de huurders.

De processen zijn vaak nog subtieler. De nadruk om verandering, flexibiliteit heeft tot gevolg dat er banen verdwijnen, mensen als zzp-er in grotere onzekerheid hun werk moeten doen. Uiteindelijk is het niet de werknemer die er van profiteert, maar de werkgever. Hij kan zijn bedrijfsmatige risico’s afwenden op mensen die zonder recht op een uitkering op straat komen te staan als een project is afgelopen. That’s economy stupid! Hoor ik sommigen denken. Hoezo? Er is geen bewijs dat dit economisch beter is dan mensen in vast dienst houden. De zogenaamde marktwaarde van topbestuurders laat pijnlijk zien dat een hoog slaris niets te maken heeft met managementkwaliteiten maar met hebzucht. Veel “topbestuurders” zijn de afgelopen jaren gevallen, doordat blijkt dat de zucht naar 9eigen) winst heeft geleid tot tunnelvisie, korte termijn denken en in sommige gevallen zelf regelrechte fraude. Topmanagement vraagt om solidariteit en betrokkenheid bij het bedrif. Niet betrokkenheid bij de eigen portemonnee. Dan heb je het over management dat waarde gedreven is, in plaats van economisch. Helaas hebben bedrijfskundeboeken hier weinig tot geen oog voor. 

dinsdag 4 februari 2014

De verandermanager

Ik was laatst bij een lezing van een verandermanager. Daar heb je er tegenwoordig heel veel van. Ik zou zeggen: let op voor deze types. Waarom? Hij deed de volgende uitspraak “een verandering levert niet altijd op wat je er van te voren van verwacht”. Wat je verwacht. Maar wie is die “je”? De verandermanager, de opdrachtgever van de verandermanager, de organisatie zelf? Er is blijkbaar iemand die een bepaald resultaat wil bereiken. En de taak van de verandermanager is om er voor te zorgen dat dit resultaat bereikt wordt. Daarbij wordt de weerstand van anderen tegen de verandering vaak als het belangrijkste struikelblok gezien. De mensen die de voorgestelde verandering niet zien zitten zijn de mensen die in de weerstand zitten. Het zijn de mensen die tegen verandering zijn. Maar wie zegt dat de anderen niet willen veranderen?
Steekt de verandermanager zijn vinger op? nee dus. 
De verandermanager is vaak een extern adviseur. Zodra de verandering is doorgevoerd gaat hij weer weg. Voor hem verandert er niets. Hij wil dat anderen veranderen. Hetzelfde geldt voor de manager. Hij wil veranderingen doorvoeren die hem goed uitkomen. Voor hem (of haar) verandert er meestal ook niet zo veel. Zijn werk blijft hetzelfde, zijn positie staat niet onder druk. Hoezo weerstand bij anderen.



Veranderingen kennen altijd winnaars en verliezers. Ook al zal de verandermanager dat nooit toegeven. Het cliché is dat mensen niet willen veranderen omdat ze uit hun comfort zone worden gehaald. Wat ik om me heen zie is dat bijna iedereen wel wil veranderen. Maar veranderingen hebben een prijs: meer werk (uiteraard zonder meer salaris), extra werk (dat men ook niet altijd wil), onduidelijkheid, haperende communicatie, continu brandjes die geblust moeten worden, een andere leidinggevende. Op de werkvloer is het vaak gewoon niet prettig om te veranderen. Niet omdat men niet wil, maar omdat de prijs te hoog is. Logisch dat mensen niet willen veranderen. En het resultaat dus niet is wat je er van verwacht had. 

Deze blogpost verscheen eerder in Ingovernment